Commons
Common Sense
De eerste keer dat ik in aanraking kwam met het begrip ‘de commons’ was eind jaren zeventig op de universiteit, toen ik geschiedenis studeerde. In een boek over economische geschiedenis werd op vrij droge wijze een proces beschreven van het afpakken en omheinen (‘enclosure’) van gemeenschappelijke gronden in de nabijheid van boerendorpen in het Engeland van het eind van de middeleeuwen tot ver in de achttiende eeuw door grote landeigenaren, ten behoeve van de schapenteelt en de wolproductie. Dit proces werd gekarakteriseerd als het begin van de ontwikkeling die tot het ontstaan van het kapitalisme zou leiden. Ik weet nog dat ik een gevoel van verontwaardiging en boosheid niet kan onderdrukken. Het kapitalisme was dus gebaseerd op diefstal!
De tweede keer dat het begrip ‘de commons’ opdook was begin jaren negentig, in het kader van de opkomst van het internet, dat destijds vaak werd omschreven als een ‘digitale commons,’ een gemeenschappelijke plek in het digitale domein die niemands eigendom was, en dus van ons allemaal. Helaas was deze digitale commons hetzelfde lot beschoren als de oorspronkelijke commons: de gemeenschappelijke gronden werden opnieuw met veel (virtueel) geweld ingepikt en omheind door machtige landheren, ditmaal in de gedaante van kapitaalkrachtige bedrijven, die in rap tempo zorgdroegen voor de commercialisering van het prille internet. De geschiedenis herhaalde zich in zekere zin en mijn deceptie was wederom groot.
Het internet was aanvankelijk een netwerk van gelijken, individuen met gedeelde interesses die elkaar vonden in het digitale domein.
Weer een jaar of tien later kwamen de commons voor de derde keer op mijn pad. Nu bleek dat sommige mensen min of meer de omgekeerde weg hadden bewandeld en vanuit de digitale commons weer op de oorspronkelijke betekenis en interpretatie waren uitgekomen. Een van die mensen was de Belg Michel Bauwens, die begin deze eeuw de P2P Foundation oprichtte. ‘P2P’ staat voor ‘peer to peer’ (al zou het ook ‘person to person’ of ‘people to people’ kunnen zijn). ‘Peer’ is het Engelse woord voor ‘gelijke,’ met andere woorden: het internet was aanvankelijk een netwerk van gelijken, individuen met gedeelde interesses die elkaar vonden in het digitale domein. Dat principe, zo was de gedachte, zou je ook weer op de ‘echte’ wereld moeten kunnen loslaten, dus mensen die vanuit een gedeelde motivatie iets gemeenschappelijks opzetten, bijvoorbeeld een moestuin of een voedselkeuken.
Delen
Hier komt ook het idee van de ‘deeleconomie’ vandaan, het delen van gereedschap of auto’s of huizen of wat dan ook, in plaats van het exclusief in eigendom hebben daarvan. Allemaal heel leuk en aardig, maar de afgelopen twintig jaar hebben we ook kunnen zien hoe zelfs dit soort mooie principes door het marktdenken overgenomen en gecorrumpeerd kunnen worden. Denk maar aan bedrijven als AirBnB (voor het ‘delen’ van je huis) en – in mindere mate – SnappCar of MyWheels (voor het ‘delen’ van je auto). Het klinkt wel sympathiek, maar in de praktijk komt het erop neer dat er toch gewoon sprake is van een verdienmodel, het zit alleen een beetje anders in elkaar dan vroeger.
Hetgeen de vraag rechtvaardigt wat nu eigenlijk de waarde van dat ‘commons’-begrip is, met name in de huidige tijd. Is het iets dat wel degelijk mogelijkheden biedt om alternatieven op te bouwen voor het soort samenleving waar de meesten van ons in leven, of blijkt het uiteindelijk toch een wassen neus? Zijn de krachten die hebben geleid tot grote problemen van deze tijd (de klimaatverandering, de meedogenloze exploitatie van mensen en natuurlijke hulpbronnen, de steeds verder toenemende ongelijkheid, om er maar een paar te noemen) niet gewoonweg veel te sterk om zomaar omver geblazen te worden?
Eigenbelang of altruïsme
Welk antwoord je op deze vraag geeft, hangt natuurlijk ook deels af van het mensbeeld dat je hebt. Is de mens in wezen een voortdurend op persoonlijk gewin gespitst roofdier, dat zeker in uiterste instantie altijd voor zichzelf (en wellicht voor zijn naasten) zal kiezen, maar nooit voor de gemeenschap als zodanig? Of is de mens – zoals bijvoorbeeld Rutger Bregman beweert in zijn boek ‘De meeste mensen deugen’ beweert – als het erop aankomt geneigd tot het goede? Of is het gewoon zo dat alles goed komt als je er maar voor zorgt dat de omstandigheden zodanig veranderen dat de verlokkingen om egoïstisch te zijn vanzelf naar de achtergrond verdwijnen?
Ik weet het niet, maar in ieder geval zijn er natuurlijk genoeg voorbeelden, ook in onze huidige tijd, van onbaatzuchtigheid en maatschappelijk bewustzijn. Een van die voorbeelden is uiteraard de milieu- of klimaatbeweging. Anders dan bij sommige andere vormen van protest of verzet gaat het de mensen die voor het klimaat de straat op gaan niet in eerste instantie om de eigen portemonnee of een andere vorm van eigenbelang, maar om een doel dat de hele mensheid, zo niet de hele wereld aangaat. We kunnen wel enigszins schamper doen over hoogopgeleide witte mensen uit de middenklasse die het zich kunnen veroorloven om bijvoorbeeld in Den Haag op de A12 te gaan zitten, maar zij steken hoe dan ook hun nek uit ten behoeve van het algemeen belang.
De theorie van het ‘commonale’ denken beroept zich deels op de wetenschap dat pre-moderne menselijke gemeenschappen heel goed in staat waren om voor zichzelf en hun leefomgeving te zorgen, zonder alle uitwassen waartoe onze industriële maatschappij heeft geleid. Maar hoe realistisch is het om te denken dat we in staat zouden zijn om op een of andere manier terug te keren naar dergelijke samenlevingsvormen? Zonder meteen te verwijzen naar notoire azijnpissers en zwartkijkers als het om de commons gaat (zoals de ecoloog Garrett Hardin, die in 1968 een artikel schreef met als titel ‘The Tragedy of the Commons’), kunnen we ons afvragen hoeveel mensen daadwerkelijk bereid zijn om veel van de genoegens van hun huidige leven op te geven ten bate van het welzijn van de medemens en de planeet.
Voorbeelden
Wat dat aangaat is het interessant om ons licht op te steken bij projecten die pogen om het ideaal van de commons praktische inhoud te geven. Een van de meest tot de verbeelding sprekende vind ik nog steeds de ZAD (Zone à Défendre) in West-Frankrijk, in de buurt van Nantes, op de grens met Bretagne. Daar had begin deze eeuw een grote nieuwe internationale luchthaven moeten komen, aanvankelijk ook voor intercontinentale vluchten met de Concorde. Na verzet tegen hun onteigening van lokale boeren kwam er een nationale protestbeweging op gang, die zich ten doel stelde de luchthaven tegen te houden en het land dat voor de aanleg ervan onteigend was een nieuwe, gemeenschappelijke bestemming te geven (dus geen privé-eigendom meer). Dat was tegen het zere been van de Franse staat. Toen de betogers en de (nieuwe) bewoners van de ZAD erin waren geslaagd de plannen voor de luchthaven van tafel te krijgen, werd de alternatieve beheersstructuur die ze hadden opgezet op de korrel genomen. Het excuus dat de staat daarbij hanteerde was dat de inwoners van de ZAD geen belasting betaalden. Dat is natuurlijk een heel interessant punt in verband met ons verhaal, want de ‘A’ van ZAD had ook voor ‘autonoom’ kunnen staan. De Zadisten weigerden inderdaad belasting te betalen, maar zij weigerden eveneens gebruik te maken van alle overheidsdiensten die met dat belastinggeld werden betaald, zoals sociale uitkeringen. Ze wilden in alle vrijheid voor zichzelf zorgen en uitsluitend op basis van gelijkwaardigheid met andere groepen of initiatieven ‘handel’ drijven en dingen uitwisselen, zonder geldeconomie. Een utopie? Ja, maar wel een reëel bestaande utopie, net als soortgelijke initiatieven elders in de wereld. En in het boek ‘The Ministry for the Future’ van Kim Stanley Robinson, dat binnenkort ook in het Nederlands verschijnt, is sprake van een soort ‘commons-revolutie’ in de Indiase deelstaat Karnataka, waar de inwoners na een afgrijselijke catastrofe de handen ineenslaan en de landbouw zodanig hervormen dat letterlijk iedereen er beter van wordt (en van kan eten). Weliswaar is dit fictie, maar wel fictie met een uitermate hoog waarschijnlijkheidsgehalte. Het zou dus zomaar kunnen dat we langs deze weg terugkeren naar iets dat wel wat wegheeft van de pre-moderne landbouwmethoden (en samenlevingsvormen) die de mens in staat stelden in harmonie met de natuur te leven.